Adviseur Jelmer Cleveringa van Arcadis begon zijn verhaal met een uitleg over de inhoud van zijn werk. Wat er op neerkomt dat hij adviseert over vraagstukken rond de invloed van bijvoorbeeld baggeren, de verspreiding van baggerspecie, de winning van delfstoffen (zout, gas), het leggen van kabels van en naar de eilanden en het versterken van waterkeringen op de natuurlijke omstandigheden.
Dat doet hij met zowel de juridische bril van zijn moeder (die jurist is) als de geomorfologische bril van zijn vader (die geoloog is), maar in de praktijk het meest met die laatste. Dan gaat het vooral over de gevolgen van menselijk ingrijpen op het landschap.
Langjarige morfologische gevolgen van grootschalige ingrepen zijn eerder regel dan uitzondering, stelt Cleveringa, die vanuit Arcadis verbonden is aan de Universiteit Utrecht. “Bij de Haringvlietdam duren de gevolgen op het systeem al meer dan vijftig jaar.” Andere voorbeelden zijn de aanleg van de Afsluitdijk, de Lauwersmeerdijk, het baggeren van de Eems en de Schelde, maar ook landaanwinningswerken.
Autonome ontwikkeling
Vanuit morfologisch perspectief is cumulatie de optelsom van morfologische veranderingen door verschillende ontwikkelingen, aldus Cleveringa. Daarbij is het volgens hem de vraag wat ‘natuurlijke’ ontwikkeling is, zoals dat vaak wordt genoemd. “Alle morfologische processen zijn natuurlijk, maar mensen bepalen de randvoorwaarden. De precieze oorzaak is moeilijk vast te stellen, het gaat om een optelsom, en daarom spreek ik liever van autonome ontwikkeling.”
Aan de hand van drie ingrepen in het waddengebied laat hij vervolgens zien dat de effecten daarvan nog steeds merkbaar zijn: de aanleg van de Pollendam bij Harlingen, die zorgt voor luwte en zo de lokale morfologie beïnvloedt, de vaargeul naar Ameland (Boontjes), die van nature verzandt en voortdurend gebaggerd moet worden én de afsluiting van de Zuiderzee. Stuk voor stuk ingrepen die indirect zorgen voor veranderende stromingen en verplaatsingen van sediment en geulen.
Pakt hij zijn juridische bril erbij, dan kijkt hij vooruit met de Wet Natuurbescherming in de hand. Autonome ontwikkelingen bieden context voor een analyse van de effecten van bijvoorbeeld zoutwinning. Een voorbeeld van zo’n autonome ontwikkeling is de toename van het aantal droogvallende wadplaten in de Waddenzee als gevolg van slibvorming. “Voor vogels is dit goed nieuws, maar voor vissen niet.”
Optelsom
Ook relatief kleine ingrepen kunnen soms op grotere schaal gevolgen hebben voor de natuur en het landschap, stelt Cleveringa. Dat is vooral het geval als het een optelsom betreft. Als voorbeeld noemt hij de proefkwelder Marconi (Delfzijl), waar “aan de randen geknabbeld” is. Daardoor neemt de oppervlakte aan intergetijde en subgetijde areaal af. Er zijn nu meer beheermaatregelen nodig, zoals baggeren, wat weer consequenties heeft voor de natuurontwikkeling in het gebied. Zo kan er sprake zijn van interactie tussen verschillende schalen (op micro-, meso-, macro- en mega-niveau).
Hoe een morfologisch advies in de praktijk kan uitpakken, illustreert de spreker met de gaswinning bij Moddergat (Pinkegat). Dat gebeurt volgens het principe hand-aan-de-kraan, waarbij vooraf het ‘meegroeivermogen’ is vastgesteld. Een jaarlijkse check op de gecombineerde gevolgen van de zeespiegelstijging en de bodemdaling door delfstoffenwinning moet ervoor zorgen dat dit meegroeivermogen niet wordt overschreden. Zolang dat lukt, valt volgens Cleveringa van de gaswinning geen morfologisch effect te verwachten.
Tot slot heeft hij nog wel een paar wensen om meer grip te krijgen. Als eerste is dat een gedeelde kennisbasis morfologie. Daarnaast ziet hij graag “iets meer handvatten” om te kunnen beoordelen ten koste van wat de oppervlaktes van de verschillende habitattypes (bijvoorbeeld slik- en zandplaten) mogen veranderen als gevolg van autonome ontwikkelingen. Want als er ergens iets verandert, gaat dat altijd ten koste van iets anders.